interpoleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·po·leer

Werkwoord

vervoeging van
interpoleren

interpoleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
    • Ik interpoleer. 
  2. gebiedende wijs van interpoleren
    • Interpoleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
    • Interpoleer je?