interpoleer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: interpoleer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·ter·po·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
interpoleren |
interpoleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
- Ik interpoleer.
- gebiedende wijs van interpoleren
- Interpoleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interpoleren
- Interpoleer je?