interacteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·ac·teer

Werkwoord

vervoeging van
interacteren

interacteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interacteren
    • Ik interacteer. 
  2. gebiedende wijs van interacteren
    • Interacteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interacteren
    • Interacteer je?