interacteer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: interacteer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·ter·ac·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
interacteren |
interacteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interacteren
- Ik interacteer.
- gebiedende wijs van interacteren
- Interacteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interacteren
- Interacteer je?