instoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stoot

Werkwoord

vervoeging van
instoten

instoot

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instoten
    • ... dat ik instoot. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instoten
    • ... dat jij instoot. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instoten
    • ... dat hij instoot. 

Gangbaarheid