inslikt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·slikt

Werkwoord

vervoeging van
inslikken

inslikt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inslikken
    • ... dat jij inslikt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inslikken
    • ... dat hij inslikt.