initieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ini·ti·eer

Werkwoord

vervoeging van
initiëren

initieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van initiëren
    • Ik initieer. 
  2. gebiedende wijs van initiëren
    • Initieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van initiëren
    • Initieer je?