ingrosseerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·gros·seer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ingrosseren |
ingrosseerde
- enkelvoud verleden tijd van ingrosseren
- Ik ingrosseerde.
- Jij ingrosseerde.
- Hij, zij, het ingrosseerde.
- Ik ingrosseerde.
vervoeging van |
---|
ingrosseren |
ingrosseerde