ingrosseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·gros·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
ingrosseren

ingrosseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van ingrosseren
    • Ik ingrosseerde. 
    • Jij ingrosseerde. 
    • Hij, zij, het ingrosseerde.