influisterden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·fluis·ter·den

Werkwoord

vervoeging van
influisteren

influisterden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van influisteren
    • ...dat wij influisterden. 
    • ...dat jullie influisterden. 
    • ...dat zij influisterden.