infecteerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: infecteerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·fec·teer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
infecteren |
infecteerde
- enkelvoud verleden tijd van infecteren
- Ik infecteerde.
- Jij infecteerde.
- Hij, zij, het infecteerde.
- Ik infecteerde.