indruist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·druist

Werkwoord

vervoeging van
indruisen

indruist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indruisen
    • ... dat jij indruist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indruisen
    • ... dat hij indruist.