includeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·clu·deer

Werkwoord

vervoeging van
includeren

includeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van includeren
    • Ik includeer. 
  2. gebiedende wijs van includeren
    • Includeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van includeren
    • Includeer je?