inburgerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·bur·ger·de

Werkwoord

vervoeging van
inburgeren

inburgerde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inburgeren
    • ... dat ik inburgerde. 
    • ... dat jij inburgerde. 
    • ... dat hij, zij, het inburgerde.