inblikt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·blikt

Werkwoord

vervoeging van
inblikken

inblikt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inblikken
    • ... dat jij inblikt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inblikken
    • ... dat hij inblikt.