impulseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- im·pul·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
impulseren |
impulseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impulseren
- Ik impulseer.
- gebiedende wijs van impulseren
- Impulseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impulseren
- Impulseer je?