Naar inhoud springen

impacteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pac·teer

Werkwoord

vervoeging van
impacteren

impacteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impacteren
    • Ik impacteer. 
  2. gebiedende wijs van impacteren
    • Impacteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impacteren
    • Impacteer je? 

Gangbaarheid