hulpzoekend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hulp·zoe·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen hulpzoekend
verbogen hulpzoekende
partitief hulpzoekends

Bijvoeglijk naamwoord

hulpzoekend

  1. van iets dat het erop wijst dat ondersteuning nodig is
     `De uitspraak was helder.'Haar grootvader keek hulpzoekend naar haar oma.[1]
     Hulpzoekend, want nu al moe van al dat reisleiderschap, keek ik naar mijn moeder (78). Ze schudde haar hoofd. „Niet naar mij kijken! Van zulke moderne fratsen weet ik niets.”[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2. Bronlink geraadpleegd op 10 januari 2022 Weblink bron
    Anniek van den Brand
    “Vakantie is lang niet altijd leuk” (28-07-2017), Tubantia