hospitaliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hos·pi·ta·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
hospitaliseren

hospitaliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van hospitaliseren
    • Ik hospitaliseerde. 
    • Jij hospitaliseerde. 
    • Hij, zij, het hospitaliseerde.