homeparty

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • home·par·ty
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord homeparty homeparty's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de homepartyv

  1. een verkoopbijeenkomst bij een particulier iemand thuis
    • Het faillissement is aangevraagd door de twee aandeelhouders van Pom Pom, onder wie ontwerpster Sytske Tibboel. Zij zette begin jaren 90 de kinderkledinglijn Pom Pom in de markt. Aanvankelijk had zij veel succes met een internationaal netwerk van consulentes die de kleding via zogeheten homeparty’s verkochten. [1] 
    • Nieuw is de homeparty. Dan komt Angenent zelf aan huis erotische producten verkopen en vertelt hij, zo belooft de site, „een leuk en leerzaam seksverhaal uit het Oude Testament”. Loopt het al storm? De nieuwe webshop trekt heel wat klanten, zegt Angenent. Maar voor de party zijn nog geen gegadigden. [2] 
    • Moeite met kerstinkopen? U had al van alles kunnen kopen, thuis. Want thuisverkoop- feestjes (homeparty’s) bloeien, merken Marijke Heezen en Karin Alfenaar. Zij bezochten het afgelopen jaar vijf verkoopfeestjes [3] 

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Reformatorisch Dagblad 19-03-2015 Winkelketen Pom Pom failliet
  2. NRC Carola Houtekamer 16 mei 2012 De Kerk heeft de slag om seks verloren
  3. NRC Marijke Heezen Karin Alfenaar 9 december 2006 Kunst-homeparty: Olieverfje voor boven de bank
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be