heropbouwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • her·op·bou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heropbouwen
(bouwde weer op)
bijzin heropbouwde
heropgebouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

heropbouwen

  1. overgankelijk weer tot stand brengen
     Dan konden ze van start gaan met het afbreken en heropbouwen.[2]

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be