hardloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hard·loopt

Werkwoord

vervoeging van
hardlopen

hardloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hardlopen
    • ... dat jij hardloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hardlopen
    • ... dat hij hardloopt.