halsterde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hal·ster·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
halsteren |
halsterde
- enkelvoud verleden tijd van halsteren
- Ik halsterde.
- Jij halsterde.
- Hij, zij, het halsterde.
- Ik halsterde.
vervoeging van |
---|
halsteren |
halsterde