grosseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gros·seer

Werkwoord

vervoeging van
grosseren

grosseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grosseren
    • Ik grosseer. 
  2. gebiedende wijs van grosseren
    • Grosseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grosseren
    • Grosseer je?