groothield

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·hield

Werkwoord

vervoeging van
groothouden

groothield

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van groothouden
    • ... dat ik groothield. 
    • ... dat jij groothield. 
    • ... dat hij, zij, het groothield.