grijsrijdt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grijs·rijdt

Werkwoord

vervoeging van
grijsrijden

grijsrijdt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijsrijden
    • ... dat jij grijsrijdt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijsrijden
    • ... dat hij grijsrijdt.