glinster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glin·ster

Werkwoord

vervoeging van
glinsteren

glinster

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren
    • Ik glinster. 
  2. gebiedende wijs van glinsteren
    • Glinster! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren
    • Glinster je?