gewauwel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·wau·wel
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van wauwelen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewauwel | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het gewauwel o
- onsamenhangend gepraat, gezwets
Gangbaarheid
- Het woord gewauwel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gewauwel" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be