foutparkeerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fout·par·keer·den

Werkwoord

vervoeging van
foutparkeren

foutparkeerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van foutparkeren
    • ...dat wij foutparkeerden. 
    • ...dat jullie foutparkeerden. 
    • ...dat zij foutparkeerden.