fonceerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fon·ceer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fonceren |
fonceerde
- enkelvoud verleden tijd van fonceren
- Ik fonceerde.
- Jij fonceerde.
- Hij, zij, het fonceerde.
- Ik fonceerde.
vervoeging van |
---|
fonceren |
fonceerde