flaneerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: flaneerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fla·neer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
flaneren |
flaneerden
- meervoud verleden tijd van flaneren
- Wij flaneerden.
- Jullie flaneerden.
- Zij flaneerden.
- Wij flaneerden.