fingeerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fin·geer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fingeren |
fingeerde
- enkelvoud verleden tijd van fingeren
- Ik fingeerde.
- Jij fingeerde.
- Hij, zij, het fingeerde.
- Ik fingeerde.
vervoeging van |
---|
fingeren |
fingeerde