fijnkauwde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fijn·kauw·de

Werkwoord

vervoeging van
fijnkauwen

fijnkauwde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van fijnkauwen
    • ... dat ik fijnkauwde. 
    • ... dat jij fijnkauwde. 
    • ... dat hij, zij, het fijnkauwde.