fiatteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·at·teer

Werkwoord

vervoeging van
fiatteren

fiatteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiatteren
    • Ik fiatteer. 
  2. gebiedende wijs van fiatteren
    • Fiatteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiatteren
    • Fiatteer je?