farizeeën

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·ri·zee·en
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord farizeeën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de farizeeënmv

  1. (religie) (Jiddisch-Hebreeuws) religieuze en politieke joodse groepering van de 2de eeuw v.C. tot de 1ste eeuw n.C.
    Zij stonden in een aantal opzichten tegenover de sadduceeën. Uit de farizese tradities is het latere rabbijnse jodendom voortgekomen.
     Een gelovig jood wist dat hij behoorde tot het uitverkoren volk en beantwoordde deze genade door zich zo goed mogelijk te houden aan de Wet van Mozes. Die was echter voor velerlei uitleg vatbaar en de joodse religieuze stromingen van die tijd – farizeeën, sadduceeën, essenen… – bakenden zich van elkaar af door de wijze waarop ze ‘de werken der Wet’ uitvoerden.[5]
Schrijfwijzen
Opmerkingen
  • Het enkelvoud op "-ee" was wel gangbaar in het Middelnederlands, maar de Statenvertaling gebruikte in 1657 als enkelvoud al Pharizeer.
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen