exporteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·por·teer

Werkwoord

vervoeging van
exporteren

exporteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exporteren
    • Ik exporteer. 
  2. gebiedende wijs van exporteren
    • Exporteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van exporteren
    • Exporteer je?