expedieer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·pe·di·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
expediëren |
expedieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expediëren
- Ik expedieer.
- gebiedende wijs van expediëren
- Expedieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expediëren
- Expedieer je?