evennaaste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • even·naas·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord evennaaste evennaasten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de evennaastev / m

  1. iemand die gelijk(waardig) is aan jezelf
     In het aangezicht van de rechtspraak smeek ik om kracht, maar word ik zwakker; zekerheden ontvallen mij, en die staan blijven, zijn zij groot genoeg om de medemens, de naaste, de evennaaste mee te oordelen? Het schrijven kost mij moeite, de woorden worden vragen maar ik moet ook niet meer schrijven: draag zelf die taak, tors zelf die verantwoording, ga alleen nu die weg, het onbekende in.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen