emailleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • email·leer

Werkwoord

vervoeging van
emailleren

emailleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emailleren
    • Ik emailleer. 
  2. gebiedende wijs van emailleren
    • Emailleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emailleren
    • Emailleer je?