ecarteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ecar·teer

Werkwoord

vervoeging van
ecarteren

ecarteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ecarteren
    • Ik ecarteer. 
  2. gebiedende wijs van ecarteren
    • Ecarteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ecarteren
    • Ecarteer je?