dupliceerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- du·pli·ceer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dupliceren |
dupliceerden
- meervoud verleden tijd van dupliceren
- Wij dupliceerden.
- Jullie dupliceerden.
- Zij dupliceerden.
- Wij dupliceerden.
vervoeging van |
---|
dupliceren |
dupliceerden