downplay

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • down·play

Werkwoord

vervoeging van
downplayen

downplay

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van downplayen
    • Ik downplay. 
  2. gebiedende wijs van downplayen
    • Downplay! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van downplayen
    • Downplay je? 

Gangbaarheid