doorbeten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·be·ten

Werkwoord

vervoeging van
doorbijten

doorbeten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorbijten
    • ...dat wij doorbeten. 
    • ...dat jullie doorbeten. 
    • ...dat zij doorbeten.