donaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·naat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord donaat donaten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de donaatv / m

  1. Iemand die al zijn bezittingen aan een klooster gegeven heeft en deelneemt aan het kloosterleven, zonder daarvoor eerst de volledige kloostergeloften afgelegd te hebben [3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen