domicilieerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- do·mi·ci·li·eer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
domiciliëren |
domicilieerden
- meervoud verleden tijd van domiciliëren
- Wij domicilieerden.
- Jullie domicilieerden.
- Zij domicilieerden.
- Wij domicilieerden.