doekoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Een doekoen bereidt zijn geneesmiddelen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • doe·koen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doekoen doekoens
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de doekoenv / m

  1. (Nederlands-Indië) beoefenaar van de volksgeneeskunde
    • Saih vluchtte naar een naburig dorp waar de doekoen, de medicijnman, hem oplapte. [3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

14 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen