disambigueer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·am·bi·gu·eer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
disambigueren |
disambigueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disambigueren
- Ik disambigueer.
- gebiedende wijs van disambigueren
- Disambigueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van disambigueren
- Disambigueer je?