diffundeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dif·fun·deer

Werkwoord

vervoeging van
diffunderen

diffundeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffunderen
    • Ik diffundeer. 
  2. gebiedende wijs van diffunderen
    • Diffundeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffunderen
    • Diffundeer je? 

Gangbaarheid