diffameer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dif·fa·meer

Werkwoord

vervoeging van
diffameren

diffameer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
    • Ik diffameer. 
  2. gebiedende wijs van diffameren
    • Diffameer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
    • Diffameer je?