diffameer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dif·fa·meer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
diffameren |
diffameer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
- Ik diffameer.
- gebiedende wijs van diffameren
- Diffameer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van diffameren
- Diffameer je?