dichtbrandt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dicht·brandt

Werkwoord

vervoeging van
dichtbranden

dichtbrandt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtbranden
    • ... dat jij dichtbrandt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dichtbranden
    • ... dat hij dichtbrandt. 

Gangbaarheid