detacheerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ta·cheer·de

Werkwoord

vervoeging van
detacheren

detacheerde

  1. enkelvoud verleden tijd van detacheren
    • Ik detacheerde. 
    • Jij detacheerde. 
    • Hij, zij, het detacheerde.