detacheer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ta·cheer

Werkwoord

vervoeging van
detacheren

detacheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van detacheren
    • Ik detacheer. 
  2. gebiedende wijs van detacheren
    • Detacheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van detacheren
    • Detacheer je?