depenaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·pe·na·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
depenaliseren

depenaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depenaliseren
    • Ik depenaliseer. 
  2. gebiedende wijs van depenaliseren
    • Depenaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van depenaliseren
    • Depenaliseer je?